Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
absent /ˈæb.sənt/ = ADJECTIVE: afwezig, verstrooid; USER: afwezig, afwezig is, afwezige, afwezigheid, ontbreekt

GT GD C H L M O
album /ˈæl.bəm/ = NOUN: album; USER: album, fotoalbum, plaat, album zijn

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
always /ˈɔːl.weɪz/ = ADVERB: altijd, steeds, immer, altoos; USER: altijd, steeds

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
another /əˈnʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, nog een, tweede, nog één; USER: ander, nog een, andere, een andere, een ander

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
before /bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop; PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van; CONJUNCTION: aleer; USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat

GT GD C H L M O
bring /brɪŋ/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren; USER: brengen, te brengen, breng, doen, mee

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
cd /ˌsiːˈdiː/ = NOUN: CD

GT GD C H L M O
change /tʃeɪndʒ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan; NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling; ADJECTIVE: veranderd; USER: veranderen, verandering, wijzigen, te veranderen, te wijzigen

GT GD C H L M O
cloaks /kləʊk/ = NOUN: mantel, dekmantel, jas; USER: mantels, capes, mantel, cloaks, klederen

GT GD C H L M O
deluxe /diˈləks/ = ADJECTIVE: luxueus, de luxe, weelderig; USER: de luxe, luxueus, deluxe, luxe, luxueuze"

GT GD C H L M O
devour /dɪˈvaʊər/ = VERB: verslinden, verteren; USER: verslinden, verteren, opeten, verslind, te verslinden

GT GD C H L M O
digital /ˈdɪdʒ.ɪ.təl/ = NOUN: digitaal; ADJECTIVE: cijfer-; USER: digitaal, digitale, digital

GT GD C H L M O
directed /diˈrekt,dī-/ = VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: gericht, geregisseerd, gerichte, regisseerde, geleid

GT GD C H L M O
disavows = VERB: ontkennen, loochenen, niet erkennen; USER: verloochent, ontkent,

GT GD C H L M O
double /ˈdʌb.l̩/ = VERB: verdubbelen; ADJECTIVE: dubbel, tweevoudig, tweeledig, dubbelhartig, duplex; ADVERB: dubbel, dubbelhartig; NOUN: dubbele, dubbelganger, tweevoud, looppas; USER: verdubbelen, dubbel, dubbele, verdubbeling, dubbele van

GT GD C H L M O
down /daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas; PREPOSITION: langs; NOUN: dons; VERB: leggen, neerhalen; ADJECTIVE: omver; USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van

GT GD C H L M O
download /ˌdaʊnˈləʊd/ = USER: downloaden, te downloaden, downloaden en

GT GD C H L M O
drones /drəʊn/ = NOUN: dar, hommel, gegons, nietsdoener; USER: drones, darren, hommels, drone, dronen

GT GD C H L M O
dvd /ˌdiː.viːˈdiː/ = NOUN: DVD; USER: DVD, dvd van

GT GD C H L M O
eat /iːt/ = VERB: eten, opeten, vreten, bikken, schaften, invreten, gebruiken; USER: eten, eet, te eten, doen

GT GD C H L M O
exclusive /ɪkˈskluː.sɪv/ = ADJECTIVE: exclusief, uitsluitend; USER: exclusief, exclusieve, Exclusive, uitsluitende

GT GD C H L M O
fallen /ˈfɔː.lən/ = NOUN: gesneuvelde, gevallene; ADJECTIVE: afvallend; USER: gesneuvelde, gevallen, gedaald, geworden, gestorven

GT GD C H L M O
fold /fəʊld/ = VERB: vouwen, plooien, kooien, wikkelen, hullen; NOUN: vouw, plooi, kudde, schaapskooi, schoot, kronkeling; USER: vouwen, vouw, fold, folden, klappen

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
g /dʒiː/ = NOUN: sol; USER: g, AL, gram, gr

GT GD C H L M O
game /ɡeɪm/ = NOUN: spel, spelletje, wedstrijd, wild, manche, wildbraad, score, pret; VERB: spelen, dobbelen; ADJECTIVE: dapper, flink; USER: spel, spelletje, wedstrijd, spel te, wild

GT GD C H L M O
gatefold

GT GD C H L M O
get /ɡet/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen; NOUN: jongen; USER: krijgen, te krijgen, krijgt, krijg, komen

GT GD C H L M O
ghosts /ɡəʊst/ = NOUN: geest, spook, schim, blinde, geestverschijning, zweem; VERB: werk doen voor een ander; USER: spoken, ghosts, geesten, schimmen

GT GD C H L M O
gods /ɡɒd/ = NOUN: God; USER: goden, goden te

GT GD C H L M O
going /ˈɡəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: gaand, in werking zijnde, functionerend; NOUN: gang, het gaan, stap; USER: gaand, het gaan, gang, gaan, gaat

GT GD C H L M O
gutless /ˈgətləs/ = ADJECTIVE: zonder ruggegraat; USER: zonder ruggegraat, laf, laffe, gutless, geen lef"

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
hypnotized /ˈhɪp.nə.taɪz/ = VERB: hypnotiseren, biologeren; USER: gehypnotiseerd, gehypnotiseerde, hypnotized, hypnose, hypnotiseerde

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
infiltrate /ˈinfilˌtrāt,inˈfil-/ = VERB: ingang vinden, langzaam doordringen; USER: infiltreren, te infiltreren, infiltreren in, infiltraat, binnendringen

GT GD C H L M O
inside /ɪnˈsaɪd/ = NOUN: binnenkant, binnenzijde, het inwendige, huizenkant; ADJECTIVE: binnen-, binnenste; ADVERB: binnen; PREPOSITION: binnen, in, te, per; USER: binnenkant, binnenzijde, binnen, in, binnenin

GT GD C H L M O
jun /CHən/ = USER: juni

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
killing /ˈkɪl.ɪŋ/ = ADJECTIVE: dodelijk, onweerstaanbaar, buitengewoon grappig; NOUN: prooi; USER: doden, het doden, het doden van, doden van, killing

GT GD C H L M O
lee /liː/ = NOUN: luwte, lij, lijzijde; USER: luwte, lijzijde, lij, lee, luwtesmanley van

GT GD C H L M O
losing /luːz/ = NOUN: verliezing; ADJECTIVE: niet renderend; USER: verliezen, verliest, het verliezen, het verliezen van, verliezen van

GT GD C H L M O
m = USER: m, m., meter

GT GD C H L M O
machines /məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets; VERB: machinaal vervaardigen; USER: machines, machine, apparaten, machines te

GT GD C H L M O
me /miː/ = PRONOUN: mij, me, ik; USER: me, mij, ik, mij op

GT GD C H L M O
mean /miːn/ = VERB: betekenen, bedoelen, menen, willen, beduiden; NOUN: gemiddelde, midden; ADJECTIVE: gemiddeld, gemeen, schriel, gierig, gering; USER: betekenen, gemiddelde, bedoelen, bedoel, betekent

GT GD C H L M O
men /men/ = NOUN: mensen, manschap, de manschappen; USER: mensen, mannen, man, heren, vrouwen

GT GD C H L M O
mercy /ˈmɜː.si/ = NOUN: genade, barmhartigheid, weldaad, geluk, zegening; USER: barmhartigheid, genade, goedertierenheid, verzoendeksel, genadig

GT GD C H L M O
muse /mjuːz/ = VERB: mijmeren, peinzen; NOUN: muze, zanggodin, afwezige bui, gemijmer; USER: mijmeren, muse, muze, mijmer, overpeinzen

GT GD C H L M O
music /ˈmjuː.zɪk/ = NOUN: muziek, bladmuziek; ADJECTIVE: muziek-, muzikaal, melodieus, welluidend; USER: muziek, Music, Bladmuziek, muzikale

GT GD C H L M O
my /maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n; USER: mijn, My, m'n, Uw

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
official /əˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: officieel, ambtelijk; NOUN: ambtenaar, beambte; USER: officieel, ambtenaar, officiële, de officiële, officiele

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
package /ˈpæk.ɪdʒ/ = NOUN: verpakking, pakketje, pak, pakgoed, verpakkingkosten; VERB: verpakken, inpakken, pakken, pak maken van; USER: verpakking, pakketje, pak, pakket

GT GD C H L M O
please /pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen; USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u

GT GD C H L M O
powers /paʊər/ = NOUN: macht, vermogen, kracht, mogendheid, sterkte, gezag, heerschappij; USER: bevoegdheden, krachten, machten, mogendheden, bevoegdheid

GT GD C H L M O
published /ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen; USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt

GT GD C H L M O
puppeteer = NOUN: poppensreler; USER: poppenspeler, poppenspelers, puppeteer, marionettenspeler, poppenspeelster,

GT GD C H L M O
re /riː/ = NOUN: re; PREPOSITION: betreffende; USER: re, opnieuw, weer, bent, opnieuw te

GT GD C H L M O
rescue /ˈres.kjuː/ = VERB: redden, bevrijden, verlossen, behouden, bergen, met geweld terugnemen; NOUN: redding, hulp, bevrijding, verlossing, terugneming; ADJECTIVE: reddings-; USER: redden, redding, te redden, redden van, bevrijden

GT GD C H L M O
run /rʌn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen; NOUN: loop, periode; USER: lopen, rennen, voeren, draaien, uitvoeren

GT GD C H L M O
running /ˈrʌn.ɪŋ/ = ADJECTIVE: lopend; USER: lopend, actief, actief is, lopen, lopende

GT GD C H L M O
save /seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken; PREPOSITION: behalve, uitgezonderd; CONJUNCTION: tenzij; USER: sparen, besparen, bewaren, redden, behalve

GT GD C H L M O
seem /sēm/ = VERB: lijken, schijnen, overkomen, toeschijnen, er uitzien alsof; USER: lijken, schijnen, lijkt, schijnt

GT GD C H L M O
shadows /ˈʃæd.əʊ/ = VERB: schaduwen, overschaduwen, beschaduwen, afschaduwen, als een schaduw volgen; NOUN: schaduw, schim, afschaduwing, schaduwbeeld, zweem, schijn, spoor, geest, evenbeeld; USER: schaduwen, shadows, schaduw

GT GD C H L M O
show /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: tonen, laten zien, vertonen, toon, zien

GT GD C H L M O
silent /ˈsaɪ.lənt/ = ADJECTIVE: stil, zwijgend, stilzwijgend, stom; USER: stil, stille, zwijgen, silent, stilte

GT GD C H L M O
sing /sɪŋ/ = VERB: zingen, bezingen, fluiten, kraaien, suizen, gonzen, zoemen, krijsen, tuiten; NOUN: het zingen, zangbijeenkomst, het fluiten; USER: zingen, zing, te zingen, zingt

GT GD C H L M O
someone /ˈsʌm.wʌn/ = PRONOUN: iemand, een of ander, een of andere, enig, een zeker iem.; USER: iemand, iemand die, iemand te, iemands

GT GD C H L M O
soul /səʊl/ = NOUN: ziel, geest, gemoed; USER: ziel, soul, geest, ziel te

GT GD C H L M O
tell /tel/ = VERB: vertellen, zeggen, verhalen, herkennen, onderscheiden, tellen, opgeven, bevelen, pleiten, onderrichten, klikken, overbrieven, effect geven; USER: vertellen, zeggen, vertel, te vertellen, zeg

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
tri /traɪ-/ = USER: tri, drie

GT GD C H L M O
tried /traɪd/ = ADJECTIVE: beproefd, trouw; USER: beproefd, geprobeerd, probeerde, probeerden, getracht

GT GD C H L M O
trying /ˈtraɪ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: vermoeiend, lastig; USER: proberen, het proberen, probeert, probeer, probeerde

GT GD C H L M O
tyranny /ˈtɪr.ən.i/ = NOUN: tirannie, dwingelandij; USER: tirannie, tyrannie, dwingelandij, de tirannie, tirannie van

GT GD C H L M O
under /ˈʌn.dər/ = ADVERB: onder, beneden; PREPOSITION: onder, krachtens, volgens, minder dan, beneden; ADJECTIVE: beneden; USER: onder, kader van, krachtens, het kader, het kader van

GT GD C H L M O
ve

GT GD C H L M O
video /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; ADJECTIVE: video-

GT GD C H L M O
vinyl /ˈvaɪ.nəl/ = USER: vinyl, verkopen, fossielen, vinyl Suggesties

GT GD C H L M O
watch /wɒtʃ/ = NOUN: horloge, wacht, toezicht, nachtwake, waakzaamheid, polshorloge, wachter, zakuurwerk, waarneming; VERB: kijken naar, waken, uitkijken, volgen, letten op, bewaken, gadeslaan, bespieden, hoeden, waakzaam zijn, beloeren, nagaan, wakker blijven, op zijn hoede zijn, naogen, op wacht staan, in het oog houden; USER: horloge, kijken naar, waken, letten op, kijken

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
why /waɪ/ = ADVERB: waarom, hoezo; CONJUNCTION: waarom, hoezo; NOUN: de reden, het waarom; USER: waarom, Daarom, reden waarom, de reden waarom, waarom de

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
yeah /jeə/ = USER: yeah-, yes, yeah, yea, ay, yep; USER: ja, Yeah

101 words